Met ere samen overleefd steeds eensgezind gebleven[1]

Toen de geallieerde troepen in september 1944 concentratiekamp Vught leken te naderden, werd dit kamp ontruimd[2]. Ongeveer 650 vrouwen in Vught werden op transport gesteld naar Ravensbrück. De vrouwen verlieten Vught op 6 september 1944 en kwamen op 8 september 1944 in Ravensbrück aan[3]. Een groot gedeelte van hen ging al snel verder naar buitencommando’s van Ravensbrück en naar andere concentratiekampen. Dit verslag gaat over de ongeveer 200 Nederlandse vrouwen die naar München gingen. Op 27 september 1944 waren al 50 vrouwen vertrokken naar Reichenbach bij Dresden[4]. Een tweede transport van 48 vrouwen ging op 10 oktober 1944 naar Neuengamme en eindigde in Horneburg, een buitencommando van Neuengamme[5]. Het transport met bestemming München verliet Ravensbrück op 12 oktober 1944[6].

De vrouwen die naar München vertrokken, zouden dwangarbeid gaan verrichten in een buitencommando van Dachau[7]. De groep bestond uit 193 Nederlandse vrouwen en ongeveer 50 vrouwen uit Oost- en Zuidoost-Europa. Van hen kwamen er 21 uit Slovenië, 11 uit Polen, tien uit Rusland en twee uit Tsjechië[8]. Ik heb de drie Franse, drie Belgische, de Deense, de Engelse, één Tsjechische, één Duitse en één vrouw zonder aangegeven nationaliteit met de Nederlandse vrouwen meegeteld. De Fransen en de Belgen waren te weinig om een eigen groep te vormen. De Engelse, de Deense en de Tsjechische schijnen in Nederland gewoond te hebben en de namen van de Duitse en de vrouw waarvan de nationaliteit niet is aangegeven doen Nederlands aan. Enkele van deze vrouwen komen voor in de memoires van Kiky Gerritsen-Heinsius en minstens de Deense is later ook op reünies van de Nederlandse vrouwen geweest. Tijdens de evacuatie van het kamp Vught werden ook vrouwen uit de strafgevangenissen in Scheveningen en Haaren aan het transport naar Ravensbrück toegevoegd. Volgens Mary Vaders kwamen 69[9] vrouwen in München uit de strafgevangenis in Scheveningen[10]. De groep uit Vught bestond grotendeels uit de “Bosche vrouwen” die in de Michelin-fabriek in ’s-Hertogenbosch te werk waren gesteld en daar samen ondergebracht waren[11]. We kunnen er van uit gaan dat een aantal van de vrouwen diep in het verzetswerk heeft gezeten. Van zes vrouwen is bekend dat ze in de strafgevangenis Haaren waren en daarvan waren drie ter dood veroordeeld[12].

De ongeveer 200 Nederlandse vrouwen die naar München gingen konden van geluk spreken. Ze kregen hier heel wat te verduren, maar de ongeveer 450 Nederlandse vrouwen die in Ravensbrück achterbleven of naar Reichenbach en Horneburg gingen hebben het slechter gehad. Twee vrouwen zijn in München gestorven. Dat zijn er twee teveel, maar onder de andere vrouwen zijn veel meer slachtoffers te betreuren[13]. De geschiedenis van de vrouwen van het AGFA[14]-Kommando in München is het uitvoerigste beschreven door Kiky Gerritsen-Heinsius. In haar memoires doet zij nauwkeurig en ontroerend verslag van haar belevenissen vanaf haar arrestatie tot haar bevrijding in Wolfratshausen. Ze was in Vught, Ravensbrück en München. Verdere bronnen voor dit onderzoek zijn beschreven in de bijlage “Quellen”. Het fundament van het overzicht is de transportlijst.

In München werden de vrouwen tewerkgesteld in een fabriek van AGFA. Een bijzondere gebeurtenis in de geschiedenis van de ‘Agfa-vrouwen’ is de staking. In januari 1944 werd het de vrouwen te bar. De rantsoenen waren volstrekt ontoereikend terwijl de fabrieksleiding de productie wilde opvoeren. De vrouwen legden spontaan het werk in de fabriek neer. Deze episode, waarschijnlijk uniek in de geschiedenis der concentratiekampen, geniet enige bekendheid. Details over de staking uit de memoires van Kiky Gerritsen-Heinsius zijn in Nederland verschenen in het boekje ‘Vrouw in verzet’ en in Duitsland in de Süddeutsche Zeitung[15].

Gegevens over de vrouwen zijn onder andere te vinden in het archief van het I.T.S. in Bad-Arolsen en kunnen daar ter plaatse worden ingezien. Een transportlijst die mij de Gedenkstätte Ravensbrück 22-09-2009  toestuurde, vormt de basis van mijn onderzoek. Transportlijsten bevatten meestal het gevangenennummer, de naam, de voornaam, de geboortedatum, de geboorteplaats en de reden voor de arrestatie. De lijst van Ravensbrück bevat ook nog het beroep van de vrouwen. Het vermaledijde gevangenennummer bleek een hulp voor het onderzoek, want de namen blijken vaak niet te kloppen. De reden voor arrestatie is in elf gevallen niet aangegeven en luidt in alle andere gevallen uitsluitend ‘Schutzhaft’.

De werkelijke reden voor arrestatie was bijna uitsluitend illegaal werk. Volgens Joukje Smits waren enkele van de Nederlandse vrouwen in München wegen zwarte handel in Vught terecht gekomen. Deze vrouwen hebben geen moeilijkheden veroorzaakt maar ze werden gewantrouwd door de politieke gevangenen. Onder de vrouwen in München moeten ongeveer zes dames van lichte zeden zijn geweest. Tiny B. vermeldt dat de ‘hoera’s’ in München ‘bij elkaar kropen’[16]. Een kamertje had minstens zes bedden. De 48 vrouwen in Horneburg moeten enige ‘nachtvlinders’ in hun midden gehad hebben[17]. Daar zorgden ze voor hilariteit, maar ze brachten de andere Nederlandse vrouwen ook in moeilijkheden. Volgens Mary Vaders[18] hebben de “nachtvlinders” in München zich solidair verhouden. Joukje Grandia-Smits[19] vertelt dat het meisjes waren die op grond van geslachtsziektes een verbod opgelegd hadden gekregen om contact met Wehrmacht soldaten te zoeken. Door overtreding van dit verbod waren ze in Vught terechtgekomen. Ook Joukje Smits beklaagt zich niet over deze vrouwen. Ze hebben zich bijvoorbeeld verdienstelijk gemaakt als het er om ging om bewakers af te leiden. Uit de notities van mijn moeder, die ook tot de ‘Agfa-vrouwen’ behoorde, maak ik op dat twee van deze dames in München later met Amerikaanse soldaten naar Amerika vertrokken[20]. Op 9 april 1945 werden negen van de dertien dwangprostituees uit het bordeel van het KZ-Dachau in het kamp van het AGFA-kommando ondergebracht[21]. Het bordeel in Dachau was sinds januari al niet meer in bedrijf. Het waren overwegend Duitse vrouwen, er was geen Nederlandse onder hen. De productie in de AGFA-fabriek werd op 23 april 1945 gestopt. Waarschijnlijk zijn de negen nieuw aangekomen vrouwen niet meer naar de fabriek gestuurd. Dit kan tot de in ‘Het Zakdoekje’[22] beschreven veronderstelling hebben geleid dat zich in het gebouw in München een ‘hoerenkast’ bevond. In “Een poging tot reconstructie”, uit Kiky Gerritsen-Heinsius haar verontwaardiging over de aanwezigheid van deze vrouwen in hun gebouw.

Kiky Gerritsen-Heinsius schrijft dat enkele vrouwen zich kort voor de bevrijding als Jodinnen bekend maakten. Er zijn minstens vier Jodinnen onder de vrouwen geweest. Johanna (Hans) Frankfort-Israels was onder de naam Johanna Canneheuvel geregistreerd en Betty van der Harst-Trompetter ging onder de schuilnaam Hillegonda (Gon) van der Laan. Bertha Leegwater en haar dochter Corrie Parijs waren joods. Zij waren met hun eigen naam en geboortedatum geregistreerd zonder als Joods op te vallen. Bertha Leegwater was tot 12-12-1930 met Barend Parijs getrouwd en trouwde tien maanden later met C.P.Leegwater. De Belgische Regine Cohen-Pekel was hoogstwaarschijnlijk Jodin. Ze was samen met haar Joodse man John Cohen in de verzetsgroep Wim geweest[23]. In haar memoires heeft Kiky Gerritsen-Heinsius het ook nog over een Betty Kleerekoper. Zij moet zich echter in de naam vergist hebben, want alle andere details zoals de liesontsteking treffen toe op Betty Trompetter. De getrouwde Jopie Israël-Schravesande staat op de transportlijst met de naam Schravenzande (haar meisjesnaam was Schravesande), de reden is hoogstwaarschijnlijk dat ze met een Joodse man getrouwd was. De niet Joodse Maria Theresa Mair was getrouwd met Zeno Polak. Zeno Polak is eind februari 1945 in Auschwitz gestorven. De verliezen van Tini Posno en Winnie de Winter duiden op Joodse Schoonouders. Els Grit was verloofd met Israel Groen. Onder valse naam overleefde Israel Groen Vught en Sachsenhausen. Els en “Is” zijn na de oorlog getrouwd. Elisabeth A. R. Kaanis en Emma Blitz waren met Joodse mannen getrouwd. Alle deze vrouwen werden bij de thuiskomst na de bevrijding geconfronteerd met de gevolgen van de Jodenvervolging. Betty Trompetter vond niemand meer, haar zuster, de enige overlevende, was al naar de Verenigde Staten vertrokken, zie ook: http://bosharst.home.xs4all.nl/pages/shadows_nl.htm . Israël Parijs, de tweelingbroer van Corrie is in Auschwitz omgekomen. Zie ook de bijlage “Familie verliezen”.

De geboortedata op de transportlijst geven een idee van de leeftijd van de gevangenen. Toen zij begin mei 1945 bevrijd werden, was de gemiddelde leeftijd van de 203 vrouwen 33 jaar. De jongste was 18 jaar en de oudste 54 jaar.

Een opvallende maatschappelijke stand, politieke voorkeur of religie valt uit het beperkte materiaal niet op te maken. De groep schijnt representatief voor de toenmalige Nederlandse (jonge) vrouw in de stad. Van ongeveer 15 vrouwen waar van nadere gegevens bekend zijn overweegt het lidmaatschap bij de LO-LKP. Ongeveer vier waren bij de Dienst Wim. Van de ongeveer 15 waren 6 definitief protestanten en vier waren katholiek. Co van der Blom-Vijlbrief [24]was communiste en zodanig later raadslid in Leiden. Wat de beroepen betreft waren er 89 huisvrouwen (44%), 10 leraressen (10%), 9 bureaumedewerksters (4,5%), 9 kantoorbediendes (4,5%), 7 serveersters (3,5%), 6 verkoopsters (3%), 6 verzorgsters (3%), 6 zonder vermelding (3%), 4 verpleegsters (2%), 4 huishoudsters (2%), 2 kapsters (1%), 2 studenten (1%), 2 peuterleidsters (1%), 2 kleermaaksters (1%), 2 naaisters (1%) en 2 sportleraressen (1%). Verder zijn de volgende beroepen één keer vermeld: apotheker, architect, artiest, assistent, bibliothecaresse, boekhouder, boekhandelaar, strijkster, kassier, dienstmeisje, huishulp, huishoudster, kinderverzorgster, correspondente, bontbewerkster, pianiste, rode kruis zuster, stenotypiste, steward, stewardess, zangeres, danslerares, balletdanseres, tandarts en kamermeisje.

Het aantal serveersters (7)[25] is vrij hoog; mogelijk hebben enkele van de ‘hoera’s’ dit als beroep aangegeven. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog werkte nog een groot deel van de Nederlandse bevolking in de landbouw. Daarvan blijkt uit de vermelde beroepen echter niets. Wel was Annie Post de vrouw van de landbouwer Marinus Post. Hun boerderij stond aan de rand van Kampen, niet op het zogenaamde platteland. Marinus en zijn jongere broer Johannes waren bekende verzetsmannen. Ravensbrück noteerde ook de woon- en geboorteplaats; een woonplaats op het platteland komt weinig voor. Werden er in de provincie minder verzetsvrouwen verraden, minder gearresteerd?

Bekende namen zoals de ‘Ravensbrückers’ Boisevain, Brecht van den Muijzenberg, ‘Tante Riek’, Corrie ten Boom, Stennie Pratomo of Hebe Kohlbrugge vinden we nauwelijks bij de ‘Agfa-vrouwen’. Betty van der Harst-Trompetter komt voor in het boek “Johannes Post” van Anne de Vries onder de misleidende naam “Tineke van der Laan”[26]. Joukje Grandia-Smits, bekend in het verzet als de koerierster Clara heeft het hoofdstuk “LO-ZUID-HOLLAND” in het gedenkboek van het verzet in LO en LKP “Het Grote Gebod” geschreven. De rede van Clara op de landdag van 27-07-1946 in Zeist, vond veel gehoor onder de leden van de LO/LKP. Google slaat hoogstens nog bij Mary Vaders aan. De Belgische Peggy G. genoot enige bekendheid als architect. Cary Wennink had een bekende dansschool in de De Lairresstraat in Amsterdam. Een van de vrouwen was de weduwe van Graaf van Bijlandt. Intussen (22-03-16) heeft Toos Groen al van twaalf Agfa vrouwen biografieën op Wikipedia gezet, zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Agfacommando. Anneke Nolet schreef enige biografieën van Agfa vrouwen uit Nijmegen en omgeving en er zijn enige in het Gedächtnisbuch “Namen statt Nummern” opgenomen.

Kenmerkend voor de groep was de solidariteit en de wil tot overleven. Velen kenden elkaar al vanaf Den Bosch. Het motto van het Vrouwen Comité Dachau was: “Met ere samen overleefd, steeds eensgezind gebleven”. In “Het zakdoekje” beschrijft Gé Reinders de vrouwen zeer juist als optimistisch. Nederlandse vrouwen die september 1944 uit Vught kwamen zijn zingend het kamp in Ravensbrück binnengemarcheerd. De Nederlandse vrouwen die daar al waren zeiden later: “Jullie houding was zo fier, wat waren we trots op jullie”[27] . Volgens K.H. namen vooral ‘Bosche Vrouwen’ aan deze demonstratie deel. Kiky Gerritsen-Heinsius verzwijgt niet dat de eensgezindheid enige malen op de proef gesteld werd en ook een keer faalde. De geest en situatie van de vrouwen in München is goed weergegeven in het Sonnet dat Joukje Grandia-Smits voor Nel Niemantsverdriet schreef [28]. Nel vierde 13 april 1945 haar 36ste verjaardag nog in München.

Na de oorlog waren er meerdere reünies. In de gegevens van mijn moeder vind ik de namen van 82 vrouwen die aan de reünies deelgenomen hebben en/of lid waren van het Vrouwen Comité Dachau. Dat kunnen er meer geweest zijn, want ik bezit slechts de gegevens van drie reünies. Er kunnen kleinere vriendinnenkringen zijn geweest die geen contact met de grotere groep hadden. Leonie van Rooij-Overgoor [29]noemt een groepje van ongeveer 15 vrouwen die hun verbondenheid op een bijzondere wijze uitdrukten. Ze troffen zich meerdere jaren lang de eerste zondag in mei op een Mariaverering in ‘sHertogenbosch. Volgens dit onderzoek zouden ongeveer 100 van de ongeveer 200 vrouwen na de bevrijding geen verbinding meer met de groep gehad hebben. Een aantal wilde het niet. In de correspondentie van mijn moeder vind ik een in 1973 geschreven brief van S. van H., waarin ze zich verontschuldigt en duidelijk maakt dat ze mentaal niet in staat is aan de reünies deel te nemen. Van de bovengenoemde 100 vrouwen vinden we van 75 nog sporen op “rondjes” of documenten van na de bevrijding. Van enkele vrouwen van de groep hebben we tot nog geen verdere sporen gevonden, we hebben slechts de naam op de transportlijst.

Als de vrouwen na de oorlog al over hun ervaringen in München berichten, dan noemen zij vrijwel uitsluitend de namen van hun kamergenoten. De gemeenschap van kamergenoten was nog wat anders dan de kampgemeenschap. Na Ravensbrück genoten de vrouwen in München de luxe van ‘de kamers’ van het nieuwbouwpand waarin zij werden ondergebracht. Dit pand was tijdens de bouw door een bom getroffen en niet verder afgebouwd. Elke kamer huisvestte 6 tot 7 vrouwen. Diegenen die elkaar al uit Vught kenden of vertrouwden trokken bij elkaar in. Naast religieuze bijeenkomsten waren er andere activiteiten waaraan meerdere ‘kamers’ deelnamen. Zo was er een ‘krant’ met een quiz en werd er veel aandacht besteed aan het vieren van verjaardagen (zie beeld).

‘Het zakdoekje’ bevat informatie over het culturele leven van de vrouwen in München. Gé Reinders schrijft over toneelopvoeringen en vond gedichten die in die tijd ontstonden. In ‘Kruis Driehoek en Nummers’ staat een gedicht waaruit blijkt dat sommige vrouwen seances hielden. In de laatste jaren zijn er meerdere briefen, godsdienst teksten, gedichten en handwerkjes uit de tijd in München opgedoken. De verzameling van Nel Niemantsverdriet in NMK Vught is rijk aan handwerkjes. Na het werk zullen ze nauwelijks tijd en gelegenheid voor handwerk gehad hebben. De fabriek was echter van 17 december ’44 tot 3 januari ’45 en na 23 april ’45 gesloten. Enkele schijnen in de schuilkelder de moed gehad hebben om creatief te zijn. Ik ben niet zeker dat alle handwerkjes door “onze vrouwen” gemaakt zijn. Mijn moeder vertelde dat de Poolse vrouwen de handwerk specialisten waren. Enige voorwerpen zoals de slofjes hebben geen Nederlandse traditie.

Mijn moeder heeft het religieuze leven in München beschreven in ‘De Bijbel in het concentratiekamp’[30]. De ‘kerkdiensten’ waren overwegend oecumenisch maar ook hier kunnen groepjes parallel actief geweest zijn. Voor Tiny B. en Lies B. heeft het lied ‘Dona Nobis Pacem’ een belangrijke rol gespeeld. In de berichten wordt het geloof meermaals genoemd. Ook van vrouwen waar van men het niet verwacht. M.T. Polak-Mair schrijft aan haar kinderen:” ’s Avonds bad ik dikwijls om God te vragen of Hij jullie leiding wilde geven en of Hij ons weer allen wilde verenigen”. In de schuilkelders is veel gebeden. De Nederlandse en de Poolse vrouwen ieder op hun verschillende manier. Joukje Grandia-Smits en mijn moeder waren in München de voorgangers van de protestanten. In het uitvoerige interview[27] dat het Imperial War Museum met Joukje Grandia-Smits opnam is echter geen woord over het religieuze leven in de kampen. Wel een scherpe veroordeling van het gedrag van de Jehova getuigen in Ravensbrück.

Hebe Kohlbrugge, die niet in München maar des te langer in Ravensbrück was, heeft de uitspraak gedaan dat ieder zijn eigen Ravensbrück ondervond. Dit geldt ook voor München. Geluk en ongeluk troffen de Agfa-vrouwen in ongelijke mate. Meerdere vrouwen hadden samen met familieleden, vrienden of verloofden in het verzet gezeten; na thuiskomst bleken veel van de mannen de oorlog niet te hebben overleefd. In de bijlage is een lijst “Familie verliezen”. De lijst bevat de verliezen van 29 Agfa-vrouwen. De lijst is het resultaat van een vragenlijst, een brief van Myra Guise aan Kek IJzerdraat en drie biografieën van overlevenden. De lijst werd door 39 van de ongeveer 200 vrouwen uitgevuld, samen met de andere gegevens representeert dit waarschijnlijk slechts de familie verliezen van een derde van de ongeveer 200 vrouwen. De toestand van sommige vrouwen was daardoor bijzonder droevig. Een vrouw schrijft nog jaren later: ‘Ik was maar liever niet teruggekomen’[31]. Deze en andere moeilijkheden die de vrouwen na de thuiskomst ondervonden zijn goed beschreven in het hoofdstuk ‘Wij oude bajesklanten’ in ‘Na het kamp’ van Jolande Withuis. Jolande Withuis meldt enkele bruiloften, maar ik heb de indruk, dat er heel wat ongetrouwd bleven. Wellicht juist doordat ze de bevrijding op een kritische leeftijd beleefden en de ervaringen in het verzet en het concentratiekamp een verbinding in de weg stonden.

De vrouwen in München waren van berichten en hulp van buiten afgesneden. Mijn vader verloor het contact met mijn moeder na de evacuatie van Kamp Vught in september 1944. In april 1945 ontvingen enige verwanten een levensteken van de vrouwen in München van een mijnheer Visch uit Rotterdam. Na zeven maanden onzekerheid vond mijn vader 17 april 1945 een briefkaart in de brievenbus met de mededeling dat het mijn moeder “na lichaam en geest” goed ging. Mijn vader had alles geprobeerd om iets over mijn moeder te weten te komen. Zelfs de SD[32] in de Euterpestraat in Amsterdam wist niet waar ze was. Een brief die mijn grootouders op goed geluk op 21.02.1945 naar Ravensbrück stuurden kwam met ‘Terug Afzender’ retour. Het Nederlandse Rode Kruis liet verstek gaan, geen pakje is aangekomen. In Nederland wist men dus lange tijd niets over de vrouwen, en op hun beurt wisten zij niets over de toestand in Nederland. Ze waren verrast toen ze in januari 1945, op de terugweg van de fabriek, Nederlandse dwangarbeiders tegenkwamen die hun toefluisterden dat ze net in Rotterdam waren opgepakt[33]. De vrouwen meenden in september 1944 in Vught al de artillerie van de geallieerden gehoord te hebben en hadden aangenomen dat Rotterdam bevrijd was[34]. Onlangs dook een Sinterklaas gedicht van de vrouwen in München op waaruit blijkt dat zij begin december 1944 dachten dat Nederland bevrijd was. De drie in Haaren ter dood veroordeelde vrouwen hadden na het oordeel in de zomer van 1944 een laatste afscheidsbrief aan hun familie geschreven en geen gelegenheid meer gehad hun familie te berichten dat ze nog leefden. Eerst kort na de bevrijding in Wolfratshausen werd met hulp van de US Intelligence Service een verlossende mededeling naar Nederland geseind[35].

De vrouwen in München leefden in angst voor bombardementen, ziektes en de dreiging om naar Ravensbrück teruggestuurd te worden. De Poolse Kazimiera Stefanska schreef dat de vrouwen bij luchtaanvallen tijdens werktijd in de fabriek opgesloten werden[36]. Volgens Kiky Gerritsen-Heinsius hadden de vrouwen weliswaar geen toegang tot een echte schuilkelder, maar schuilden zij in de kelder van de fabriek. Overigens in begeleiding van een van angst bibberende Aufseherin[37]. Vanaf november 1944 vonden de luchtaanvallen meestal ’s nachts plaats. Dan schuilden de vrouwen in het souterrain van hun ‘lager’. Wat ze daar aan angsten hebben uitgestaan is in de memoires van Kiky Gerritsen-Heinsius te lezen. Ella Lingens noemt als ziektes: vlektyfus, roodvonk en tuberculose. En dan was er de angst om bij ernstigere ziekte in het hoofdkamp Dachau terecht te komen. Ook de dreiging Ravensbrück stond hun duidelijk voor ogen; zij waren uitgewisseld voor vrouwen die, toen zij zelf in München aankwamen, met dezelfde trein naar Ravensbrück teruggingen[38]. Behalve de genoemde gevaren was er de lange monotone werkdag en de frustratie om voor de vijand te werken. In een roerende aan haar kinderen gerichte brief [26] noemt Marie Thérèsa (Rie) Polak-Mair het werk aan de lopende band in de fabriek “dodelijk saai”.  Leonie van Rooij-Overgoor[39] schrijft: “Maar de strijdende legers naderden en het werd slechter en slechter, dertien zware bombardementen op München maakten we mee, de honger nam toe en de krachten namen af. Beurtelings overkwam het menigeen het niet meer te zien zitten, sommigen gaven de moed bijna op maar dan was er altijd wel een sterkere vrouw die zoveel positieve kracht uitstraalde naar de ander toe, dat de zwakkere weer verder kon”. In de berichten is er sprake van dat vrouwen bij het werk in de fabriek flauw vielen. Jouke Smits geeft aan dat ze bij de bevrijding 35 kg woog. Apolonia (Pommetje) Koppert-Buma had al dysenterie in Ravensbrück, voor haar werd de reis naar München en de tijd daarna een zware beproeving. In de ziekenboeg van Dachau heeft Gert Nales ook haar weer enigszins op de benen gebracht[40].

Wat de bombardementen betreft, het volgende overzicht van bombardementen op München na aankomst van de vrouwen:

Datum

Stadsdeel

Aanvallers

Bron

16, 22 en 28 november 1944

 

 

K.Heinsius

17 december

Binnenstad

Met 180 Britse vliegtuigen, 562 doden. Bij dit bombardement werd de Agfafabriek zo zwaar getroffen dat er tot 3 januari 1945 niet gewerkt kon worden.

Internet

27 december

 

 

K.Heinsius

8 januari

Binnenstad

Met 597 Britse vliegtuigen, 505 doden

Internet

16 februari

 

 

K.Heinsius

25 februari

Giesing

De Agfafabriek werd getroffen waarbij 20 Poolse vrouwen die op het fabrieksterrein geïnterneerd waren omkwamen. De Nederlandse vrouwen zaten vier uur “thuis” in de schuilkelder. Het was een zondag.

Leni Leuvenberg

April 1945 bijna dagelijks

 

*    46 Fliegeralarme, 120 öffentliche Luftwarnungen, die "Kleinalarm" genannt wurden, sowie 24 Luftangriffe

Internet

26 april 1945

 

Laatste zware bombardement door de US Airforce

Internet

Na de bevrijding verhaalden de vrouwen over sabotage, maar hoe moeten we ons dat voorstellen? Aan het einde kwam de vrouwen de algemene chaos en een gebrek aan materiaal te hulp. In de Agfa-fabriek werden ‘Zünder für Flakgranaten’ en onderdelen voor de V-1 en V-2 vervaardigd. In München werd een uurwerk geproduceerd dat het tijdpunt voor de ontploffing van luchtafweergranaten bepaalde. Dit klokje reageerde nogal gevoelig op onvriendelijkheden van “onze vrouwen”. Volgens de berichten kwamen regelmatig kisten met afgekeurde klokjes terug naar de fabriek. Els Grit beschrijft [32] de volgende episode: “Ik had de laatste plaats aan de band en daar heb ik goed mis­bruik van gemaakt: er is niet een bom goed de deur uit gegaan. Op een gegeven moment had de Unterscharführer dat in de gaten, en die nam me een eind mee het veld in. Ik dacht: ”Nu word ik dood geschoten”, maar het maakte me niets uit. Hij bleef een minuut of tien zwijgend naast me staan, borg zijn wapen weer op en bracht me terug naar de fabriek. Er werd verder niet over gesproken.” Joukje Smits[41] vertelt dat het hun op het laatst gelukt was de hoogte van de ontploffing zo in te stellen dat de ontploffing op de grond in plaats van in de lucht plaats vond. Kort daarna zijn de vrouwen op mars gegaan zodat ze voor deze wreedheid niet meer ter verantwoording werden geroepen.

Ella Lingens beschrijft de Nederlandse vrouwen als uiterst nerveus en naïef. Ella Lingens was in Auschwitz[42] geweest en daar zou volgens haar geen plaats geweest zijn voor het rechtsgevoel van de Nederlandse vrouwen. Gezien de lange werktijden, het tekort aan slaap en de algemene onzekerheid is het niet verwonderlijk dat de vrouwen een nerveuze indruk maakten. Het boek van Ella Lingens bevat een reeks interessante beschouwingen over verzet, gevangenen, bewakers en de situatie in Auschwitz, maar haar relaas is sterk gekleurd als het om de staking bij AGFA gaat. Ze verwijt de Nederlandse vrouwen dat die haar met hun staking in gevaar hebben gebracht. Eerder had Ella Lingens de vrouwen voorgerekend dat ze met hun dagelijks rantsoen hoogstens vier maanden zouden kunnen overleven. Toen dit de commandant bekend werd en die het als de aanleiding voor de staking zag, voelde Ella Lingens zich verraden en in groot gevaar. Zij rept echter met geen woord over de zware straf die Mary Vaders voor de staking onderging. Het valt te betwijfelen of Ella Lingens enig aandeel aan het besluit tot staking had. Joukje Grandia-Smits noemt als oorzaak van de staking het feit dat de Agfa-Werke de voedselverzorging in de schafttijd van het kamp Dachau overgenomen hadden. Tot voor de staking werd het eten voor de vrouwen uit het kamp Dachau aangevoerd. In Duitsland wordt om ongeveer 12:00 uur warm gegeten. Dit eten was geen feestmaal maar je kon er mee rondkomen. Nu was Dachau 23 km ver weg. Door bombardementen en vernielde wegen werd het steeds moeilijker het transport van dit voedsel te verwerkelijken. Daarop werd het contract tussen de Agfa-Kamera Werke en Dachau veranderd zodat Agfa het eten aan de vrouwen zou verstrekken en Kamp Dachau iets minder betaald kreeg. Dat eten dat Agfa de vrouwen dan voorzette was warm water met een paar kool kruimels. Tegelijkertijd zou de productie opgevoerd worden. Het was duidelijk dat de vrouwen op deze manier niet lang konden overleven. Ze hadden, zo Joukje Smits, niets meer te verliezen, liever de kogel dan de hongerdood. Nog een interessant detail over de staking van Joukje Smits; het was de commandant ontgaan dat de Sloveense vrouwen meegestaakt hadden. Ze werden na terugkeer in het kamp niet opgeroepen voor het aansluitende straf appel. De Sloveense vrouwen hebben zich dan bij de commandant gemeld en zich het appel aangesloten. Een sterk staaltje van solidariteit. Volgens Joukje Smits is na de staking het voedsel weer uit Dachau gekomen.

Ongelukkigerwijze steunen de berichten van de deskundigen Lou de Jong en Dr.Eiber op het verhaal van Ella Lingens. Enige jaren geleden was er behalve met “Gefangene der Angst” niets over “de vrouwen” gepubliceerd. De Nederlandse vrouwen ergerden zich aan de beschrijving van het AGFA-Kommando in dit boek. Ze hadden Ella Lingens nauwelijk of in de omgeving van de kamp leiding waargenomen. Kek Ijzerdraat dankt Ella Lingens voor een genezing van een blaasontsteking en Theresa Polak Mair die enige weken in de ziekenboeg werkte schreef “de dagelijkse omgang met een heel sympathieke Weense en Dokter was voor mij een genot. De vrouwen hebben geprobeerd met Lou de Jong in gesprek te komen maar Dr. L. de Jong sprak niet met gewone vrouwen[43]. Ten slotte heeft Kiky Heinsius in opdracht van “de vrouwen” L. de Jong de bewuste brief geschreven[44].

Einde oktober 1944 bedroeg het aantal vrouwelijke gevangenen dat bij AGFA tewerkgesteld was 556. Naast de 57 buitenlandse vrouwen die met de Nederlandse vrouwen in oktober 1944 naar München kwamen, waren er al 306 aanwezig uit voornamelijk Oost-Europa. De Nederlanders konden het goed met de vrouwen uit Slovenië vinden, maar met de Poolse vrouwen konden ze niet overweg[45]. De meeste Sloveense vrouwen waren partizanen, de Polen waren grotendeels als represaille voor de opstand in Warschau opgepakt en naar Ravensbrück gestuurd; het waren overwegend geen politieke gevangenen. Op 13 september 1944 zijn 500 Poolse vrouwen uit Ravensbrück voor de AGFA in München aangekomen[46] waarvan 194 een maand later met de trein waarmee de Nederlandse vrouwen in München aankwamen naar Ravensbrück werden teruggestuurd. Dit heeft bij de overgebleven Poolse vrouwen in München kwaad bloed gezet. Uit de transportlijst van 19.19.1944 is op te maken dat dit oudere vrouwen waren en meerdere daarvan met kinderen. De gemiddelde leeftijd van deze vrouwen zonder de kinderen was 49 jaar. De gemiddelde leeftijd van de groep van 250 met de 193 Nederlanders was 31,7 jaar. Van de 194 Poolse vrouwen is van 14 bekend dat ze in Ravensbrück zijn gestorven. Het sterfte cijfer van de Nederlandse vrouwen in Ravensbrück was aanzienlijk hoger. Aan het einde van de oorlog zijn veel documenten van de kampadministratie Ravensbrück vernietigd. De getallen zijn dus niet 100 % zeker.

De bovengenoemde getallen komen van de lijsten van de transporten van en naar Ravensbrück. Enige vrouwen in München zoals de Oostenrijkse dokter Ella Lingens, haar Franse voorganger, het personeel van het bordeel in Dachau dat in april 45 naar Giesing kwam en mevrouw Lagerwey[47] vinden we niet op deze lijsten. Behalve de “Agfa-vrouwen” vonden we nog vijf andere Nederlandse vrouwen met Dachau nummers; dit waren meest Jehova getuigen die op andere tijdstippen van Ravensbrück naar zuid Duitsland gestuurd waren en onder anderen in de landbouw tewerkgesteld waren.

Het wooncomplex waar de vrouwen verbleven was omheind met prikkeldraad en voorzien van vier wachttorens. Aan het hoofd van de bewaking stond Kommandoführer Kurt Konrad Stirnweis. Vanaf februari 1945 was de Let Alexander Djerin zijn assistent, de naam van Djerins voorganger is onbekend. Er waren tien Aufseherinnen met aan het hoofd een Oberaufseherin. Vooral in de mannenkampen bediende de SS zich van gevangenen (Funktionshäftlinge of Kapos) die tussen de SS en de andere gevangen gesteld werden om het leven van de gevangenen nog zwaarder te maken. In München waren twee Kapos, er was een Lagerälteste en er waren Blockältesten. Ongetwijfeld hebben zij hun positie wel eens gebruikt ten gunste van zichzelf en hun ‘naasten’, maar tekens van uitgesproken wangedrag heb ik niet gevonden. Tiny B. schrijft dat de Poolse vrouwen de functies in de ziekenboeg en de keuken bezetten en dat ze door haar Poolse Blockälteste werd bespioneerd. De Lagerälteste was echter Nederlands. De eerste was Winni de W[48], die later door een onbekende jongere Nederlandse werd vervangen[49]. Vergeleken met Ravensbrück was de ‘dril’ in het kamp in München matig; er waren geen naaktappels en de Aufseherinnen droegen geen knuppels[50]. Het gedrag van de Nederlandse Lagerälteste Winnie de W. wordt door mijn moeder en vooral door Mary Vaders negatief beoordeeld. Mary Vaders heeft het ook over een Nederlandse secretaresse van Stirnweis. Deze komt niet in andere berichten voor, haar naam wordt niet genoemd maar deze heeft zich in tegenstelling tot de genoemde Lagerälteste wel loyaal gedragen tegenover haar landgenoten. Wat de bewaking en omheining van het kamp betreft was het mogelijk uit het kamp te vluchten. De moeilijkheid was echter na een ontsnapping verder te komen. K.H. beschrijft een spectaculaire ontsnapping van een Pools paar. Dit paar had aan een Kerstspel deelgenomen en is na afloop als Josef en Maria gevlucht. Zes Nederlandse vrouwen die elkaar uit de gevangenis Haaren kenden hadden plannen voor een ontsnapping gemaakt. Een van de vrouwen, Hannie van Rossum had een tante in Garmisch. Het was deze tante gelukt om contact met hun op te nemen en had Hannie met Duits geld verzorgd[51]. Deze vrouwen hebben hun plan eerst op de mars naar het Zuiden omgezet, zie verder op pagina 9. Tijdens de mars schijnen meerdere vrouwen, ook van de andere nationaliteiten de groep te hebben verlaten. De commandant wist dat de Amerikanen in de buurt waren en het kon hem niet veel meer schelen. Kiky Heinsius noemt een vrouw die in München ontsnapt was en uit ellende weer terug was gekomen. Ze kon zich buiten het kamp niet redden. Lenie Leuvenberg beschrijft de vrijlating van dertien vrouwen waaronder Lies Bueninck, Beppie Bronkhorst en Liesbeth Hermsen(?) op 21 december 1944. Deze vrouwen verlieten lopende in aller vroegte het Lager in Giesing onder begeleiding van een Aufseherin. Ze hadden hun beste kleren onder de achterblijvende vriendinnen verdeeld want ze zouden in het hoofdlager nieuwe kleren krijgen. Omdat voor een thuisreis geen reisgelegenheid bestond zouden deze vrouwen bij particulieren in de omgeving van Dachau ondergebracht worden om in de huishouding, op een boerderij of in een winkel dienst te doen. Deze vrouwen zijn dezelfde avond verkleumd, doodmoe en uitgehongerd in het Lager Giesing teruggekeerd; de papieren waren niet in orde. Kiky Heinsius schrijft over de vrijlating van Emmy Blitz (?), die hetzelfde lot onderging. Kiky ziet dit voorval in het voorjaar. Kiky had zich enkele uren verheugd over de kleren die Emmy haar had overgelaten. Volgens de website Dachau van het Verzetsmuseum zijn Geertje Rietdijk op 22-1-1945 en Hendrika Baans op 22-2-1945 vrijgelaten. Mientje Proost noemt een vrijlating van Marcelle Thuytschaever (de Francoise) in april 1945. Marcelle heeft van de vrijlating niet gebruik gemaakt en is tot aan de bevrijding en de thuisreis bij de groep gebleven. In de nalatenschap van Leonie van Rooij-Overgoor is een tekst van een roerende toespraak ter ere van haar Agfa-kampvriendin Corrie Langelaan-Besseling.  Daaruit blijkt dat Corrie en nog een jonge vrouw ongeveer een maand voor de bevrijding “uitbesteed” werden. Corrie schijnt bij een bakker in Dachau terecht gekomen te zijn. Zij is bewijsbaar niet met de groep naar huis gekomen.

Commandant Stirnweis wordt in de naoorlogse berichten uitgebreid beschreven. De beschouwingen van Kiky Gerritsen-Heinsius over de commandant zijn bijzonder interessant. Het tamelijk menselijke beeld dat zij van hem schetst strookt niet met het stereotype beeld dat veel mensen van SS’ers hebben. Een betrekkelijk wederzijds vertrouwen tussen de Nederlanders en de commandant kwam hen op de kritiek van de Poolse vrouwen en op de verachting van Ella Lingens te staan. Alle vrouwen hebben echter aan Stirnweis te danken, vooral toen hij in Wolfratshausen, tegen de bevelen van hogerhand in, weigerde verder te marcheren met de vrouwen. Stirnweis werd na de oorlog veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid[52]. In zijn procesakte zijn ontlastende brieven van Joke M., Myra G. en Winni de W. te vinden. Zijn assistent Alexander Djerin kreeg vier jaar tuchthuis, wat geen wonder is als men de beschrijvingen van Ella Lingens, Kiky Gerritsen-Heinsius en Tiny B. leest. In het artikel in de Isar-Loisach Bote wordt nog een Scharführer Oschat genoemd. Over de 11 Aufseherinnen is behalve over Frau Richter weinig bekend. Frau Richter komt in alle berichten voor en was bijzonder impopulair. Ella Lingens beschrijft naast Richter een zekere Sonja, een aardig maar naïef jong ding. Ze leek Aufseherin te zijn geworden zonder te beseffen wat dit inhield. Mijn moeder noemt een Aufseherin in een episode tijdens de mars naar het zuiden: „Juist toen we onze natte bagage hadden afgebonden kwam het bevel om weer aan te treden. We konden haast niet meer. Toen het niet gauw genoeg ging schold een Aufseherin (Hanna Zimmermann, die goed Nederlands sprak) ons nog „Schweinehunde“ terwijl ze zich een boterham met ham klaarmaakte”[53]. Volgens Marie Bartette hadden de Aufseherinnen voor de evacuatiemars versterking uit Ravenbrück gekregen.  http://shaa.fr/pb/?p=649.

De zwaarste straf voor de staking onderging Mary Vaders. Ze heeft het maar net overleefd en is waarschijnlijk de enige vrouw die (zeven weken) in de bunker van Dachau werd opgesloten. Verdere straffen werden opgelegd voor diefstallen en een mislukte ontsnapping. De straf voor de staking werd door de SS en met bemoeienis Dachau-commandant Bach bepaald, maar het conflict ontstond tussen de vrouwen en de directie van de fabriek. Een cynische fabrieksleiding had slechts oog voor de productie en liet de vrouwen honger lijden.

Het verslag van Kiky Gerritsen-Heinsius bevat een boeiende beschrijving van de verhouding tussen ‘onze vrouwen’ en het personeel in de fabriek in München. De dwangarbeiders werden geïnstrueerd door jonge Duitse vrouwen, met wie zij samen aan de lopende band stonden. Dit leidde tot onvoorziene wederzijdse sympathieën tussen vriend en vijand. Eén van hen, Riekie Heijligers[54] had na de oorlog nog jaren contact met de familie van haar ‘collega’. Els Grit schrijft [32]: “Een van die Duitse vrouwen was Rosa Kuchenbauer. Als we tien minuten mochten luchten dan legde die onder m’n deken, die ik expres liet liggen, wel eens een dikke snee brood of iets anders. Ze deed dat alleen bij mij, terwijl ze toch een stuk bij mij vandaan zat. Misschien omdat we allebei blond waren?” Het civiele personeel in de fabriek was een bescherming voor onze vrouwen. De SS kon niet onopgemerkt doen en laten wat ze wilden. Uit het dagboek van Leni Leuvenberg lees ik een minder vriendelijke aspect. De Duitse vrouwelijke civilisten in de fabriek maakten zich uiteraard grote zorgen over hun mannen, verloofdes of familieleden aan het Oostfront. Enige Nederlandse vrouwen schenen zich daarover te vermaken. Joukje Smits vertelt dat de productie in de fabriek toenemend door een tekort aan civilisten gestoord werd. De bevolking van München verliet de stad op de vlucht voor de bombardementen.

De twee vrouwen die het concentratiekamp niet overleefden zijn Joanna Kloet-Kösters en Dorothea (Dolly) Irene de Vries. Johanna Kloet-Kösters stierf op 23 maart 1945 in het hoofdkamp Dachau en Dolly stierf een maand later, kort voor de ontruiming van het buitencommando in München[55]. Beiden zijn bijgezet op de erebegraafplaats in Loenen[56]. In het bericht van Kiky Gerritsen-Heinsius wordt de verslagenheid beschreven die de dood van Dolly veroorzaakte en Mary Vaders wijdde een ontroerend gedicht aan haar. Joanna Kloet-Kösters is in de berichten niet beschreven, waarschijnlijk heeft het bericht van haar dood de vrouwen in München nooit bereikt. Ik vond een overlijdenskaartje van Joanna Kloet-Kösters in de nalatenschap van mijn moeder: ‘Mijn dierbaren, ik geniet nu van den eeuwigen vrede. Bidden wij voor elkander en troost U: eens zullen wij weer en dan voor eeuwig vereenigd worden.’

In alle thans bekende berichten van de vrouwen worden de dagen voor en na de bevrijding in Wolfratshausen uitvoerig beschreven. Tijdens de mars van München naar het Zuiden zijn nog zes jonge vrouwen uit de groep ontsnapt. Daaronder Leonie van Rooij-Overgoor, Regina Cohen en Hannie van Rossum. Citaat uit een samenvatting van Huub van Rooij over hoe de ontsnapten de bevrijding beleefden: “De 6 vrouwen gaan de schuilkelder uit en staan tegenover een grote zwarte Amerikaanse militair. "We are prisoners", zegt Hannie. Met een grote grijns antwoordt hij: "No, you were!".[57]

Een vraag die overblijft, is welke route de vrouwen op de dodenmars van München-Giesing naar Wolfratshausen volgden; mijn informaties zijn vaag en tegenstrijdig (inclusief de artikel serie uit de Isar-Loisach Bote) . Zelfs de datums van vertrek in München Giesing en aankomst in Wolfratshausen (zie tabel) zijn niet zeker. De bekende foto uit de Gedenkstätte Dachau van vrouwen op de Todesmarsch is lange tijd “onze vrouwen” toegeschreven. Nu heet het dat de foto in Percha genomen is en daar kunnen “onze vrouwen” nauwelijks geweest zijn. De belangrijkste informaties over de route komen van Leonie van Rooij-Overgoor en Hetty van de Togt die slechts 24 uur meegelopen zijn en daarna vluchten.

Tot slot moeten we nog de onderkomst van de vrouwen in Wolfratshausen noemen. Het is niet te begrijpen hoe een boerderij kort voor de komst van de Amerikaanse bevrijders meer dan 400[58] vrouwen en hun bewakers kon herbergen en voeden. De boerderij hete Walserhof. De aankomst in Wolfratshausen en het verblijf van de vrouwen op de Walserhof is uitvoerig beschreven in een artikel serie in de Isar-Loisach Bote[59] en nu samengevat in de bijlage “Auf dem Walserhof in Wolfratshausen”.

In het bericht van Kiky Gerritsen-Heinsius dat na 1985 is geschreven mankeert een beschrijving van de thuisreis. Het is de bedoeling de beschrijving van de thuisreis uit “Een poging tot reconstructie” van Gerritsen-Heinsius aan het bericht van Gerritsen-Heinsius toe te voegen. In “De thuisreis” gaat Gerritsen-Heinsius niet in op de lompe behandeling bij de aankomst in Nederland. Daarover schrijft Tiny Boosman: “Onze aankomst in Holland wil ik niet uitvoerig beschrijven want daarvan willen we de bijzonderheden maar liever vergeten”. Wat Riekie Heijligers hierover schrijft durf ik niet te herhalen. Ze waren niet de enige thuiskomers die onbeschoft werden ontvangen. Men wist blijkbaar niet van goede vaderlanders die in Duitse concentratiekampen zaten. Voor “Onze vrouwen” was het na de feestelijke ontvangst in Frankrijk en België bijzonder bitter. Het grootste deel van de vrouwen keerde dus met de trein via Zwitserland, Frankrijk en België terug. Hoe de vrouwen die in München en Dachau achterbleven terugkwamen is mij niet bekend. Jo Schilpzand was bij het merendeel dat met de trein via Frankrijk en België naar Nederland kwam. Citaat uit een bericht over Jo Schilpzand van Jan-Egbert Baalbergen:

“Jo stapte uit, mager, nog geen 100 pond. Ze was gekleed in een dikke blauw-grijze ratiné jas, een jute zak als broek en houten klompmuilen. Ze had lang haar, dat om een blauw geruite keukenhanddoek was gerold. Op de rug van haar jas zat een groot wit kruis. Onder dat kruis zaten gaten geknipt. Als men dan vluchtte, konden de Duitsers aan het kruis en de gaten zien dat het een gevangene betrof.”


 

 


 Twee vrouwen hadden een vorstelijke thuisreis, mijn moeder (rechts) en Nel Niemantsverdriet hadden ongeveer twee weken bij het Press camp van de U.S Airforce  in Grünwald gewerkt en werden als beloning naar huis gevlogen. Zie transport opdracht uitgevaardigd door Major Jay Vessels.[60]


Na de aankomst in Nederland beleefden “de vrouwen” verdere teleurstellingen. Nog een citaat uit het bericht over Jo Schilpzand: “Op 8 augustus 1945 kreeg Jo een dwangbevel van de deurwaarder overhandigd. Zij moest “in naam der Koningin” fl. 60 betalen. Er was voor haar namelijk een belastingaanslag geweest over 1943 van fl. 90. Zij had voorjaar 1944 al fl. 30 betaald, er stond dus nog fl. 60 open die zij vanuit de kampen niet had kunnen betalen en dat moest natuurlijk alsnog worden geïnd, verhoogd met fl. 1 aan kosten...........”

Riekie Heyligers-Olman schrijft 21-11-1945: “Als je toch om je heen kijkt, dan is de wereld net een klein lager. Ze bekiften elkaar om iets zo minderwaardig en als ze het dan hebben, dan denken ze, heb ik daar nou zoo voor gevochten? Ik vraag me af waar de eenheid is van de bezettingstijd. Als je toen stal, dan wist je van wie”.

De wilkeur leidde er zelfs toe dat een van de vrouwen weer enige dagen in een cel terecht kwam[61].

“Onze vrouwen” hadden het verval van normen dat in Nederland in de oorlog begon, slechts gedeeltelijk meegemaakt en ze hadden zich in het kamp een nog idealistischer voorstelling van bevrijd Nederland gemaakt als de overige bevolking. Het citaat van Riekie Heyligers komt uit een pak brieven, dat Kek IJzerdraat bewaard had en bij het NIOD terecht kwam. Deze correspondentie was voor een deel de bron van het prachtige hoofdstuk “Wij oude bajesklanten” in “Na het kamp” van Jolande Withuis. Dit hoofdstuk beschrijft overigens niet slechts negatieve ervaringen. De correspondentie van Kek IJzerdraat heeft grotendeels betrekking op een reünie die 15-12-1945 in Den Haag plaats vond. De reünie was voor de overlevenden van Ravensbrück. De organisatie was hoofdzakelijk in de hand van vrouwen van het Agfa-Kommando en zo verwondert het niet dat “onze vrouwen” zowel de correspondentie als de deelname aan de reünie domineerden. De Kek IJzerdraat correspondentie herinnert ons ook aan de heersende onzekerheid over het lot van sommige nabestaanden. Menigeen leefde lange tijd tussen hoop en vrees voordat een verlies bevestigd werd of de hoop uiteindelijk verloren ging.

 De reis: Enige datums zijn onzeker

Van

Naar

Via

Afstand km

Vervoermiddel

vertrek

van

naar

aankomst

06/09/1944

Vught

Ravensbrück

08/09/1944

Berlin

750

Goederenwagen

12/10/1944

Ravensbrück

München

15/10/1944

Berlin

900

Goederenwagen

27/04/1945

München Giesing

Wolfratshausen

28/04/1945

Grünwald en Egling?

35?

te voet

04/05/1945

Wolfratshausen

Föhrenwald

04/05/1945

 

3

Trucks US Army

15/05/1945

Föhrenwald

Skt Margarethen Zwitserland

15/05/1945

 

 

Witte Vrachtwagens

16/05/1945

Skt Margarethen Zwitserland

Lyon Frankrijk

17/05/1945

Bern, Geneve

 

Trein

17/05/1945

Lyon Frankrijk

Mons (B)

18/05/1945

 

 

Trein

19/05/1945

Mons (B)

Brussel

19/05/1945

 

 

Trein

21/05/1945

Brussel

Oudenbosch (NL)

21/05/1945

Roosendaal

 

Trein

Rancunes

De beoordeling van de Duitsers door de vrouwen van het Agfa-Kommando valt verschillend uit. De gedichten van Mary Vaders zijn wat hatelijk en het bericht van Kiky Heinsius is opvallend verzoenend. In één geval schijnt het ondergane onrecht een obsessie veroorzaakt te hebben. Een dochter van een Agfa-vrouw schreef mij april 2013 dat haar moeder een poging deed om militairen van de Bundeswehr van de stoep te rijden. Een van de geüniformeerde soldaten had een hand opgestoken. De moeder was in de gevangenis in Scheveningen geweest, had een kampsyndroom overgehouden, was onder behandeling en leed toenemend onder nachtmerries.

Over de vrijlating van “De drie van Breda” is in het comité geen eensgezind oordeel tot stand gekomen. Veroordelingen in de berichten betreffen hoofdzakelijk bepaalde personen (Aufseherinnen). De rancunes van de vrouwen baseren op persoonlijke ervaringen en niet op algemene vooroordelen. Ze waren bijna allemaal gearresteerd door verraad van Nederlanders.

Epiloog

In 2005 kreeg ik van Piet Gerritsen een kopie van het bericht van Kiky Gerritsen-Heinsius. Met “de vrouwen van het Agfa-Kommando” hebben we nu een overzicht van vrouwen die ongeveer een vierde deel uitmaakte van de Nederlandse vrouwen die het concentratie kamp overleefden. Ik heb het gevoel dat we de belangrijkste berichten al opgespoord hebben. Misschien is er nog iets in Poolse archieven. Er waren net zo veel Poolse als Nederlandse vrouwen in het Agfa-Kommando. Maar hoe kom ik daar aan? Ongeveer 25 vrouwen op de transportlijst hebben geen enkel spoor achtergelaten. Van de overige ongeveer 160 ben ik weinig te weten gekomen. We weten wat ze meegemaakt hebben maar we weten niet hoe het hun later gegaan is. Wat mijn moeder betreft ben ik ook niet veel meer te weten gekomen als wat ze in haar toespraak “De Bijbel in het concentratiekamp” schreef. Haar naam komt één keer kort voor in het dagboek van Lenie Leuvenberg. Ze was in München Blockälteste, ik vermoed dat ze in deze functie in het Lager bezig was en niet in de fabriek werkte, zeker weet ik het niet. Ze zat niet diep in het verzet, ze had zich bij de SD voor mijn vader “ingeruild”. Mijn vader was opgepakt omdat ze Henk Dienske de leider van de LO-LKP Noord Holland bij ons aan huis gezien hadden. In onze woning had men wel eens vergaderd en er waren koeriersters bij ons langs geweest. Mijn vader had daar weinig mee te maken gehad. In de rubriek “Hebt gij hier nog iets aan toe te voegen” van de vragenlijst voor de al eerder genoemde reünie die vlak na de oorlog plaats vond, schrijft mijn moeder “Ik schaam me voor heel veel dingen, die we in de bezettingstijd nog lang niet goed genoeg hebben gedaan”. Mijn moeder was overigens niet op deze reünie.

Ik woon aan de rand van Hamburg en voor informaties uit Nederland was ik op hulp aangewezen. Mijn zuster houdt me met krantenknipsels uit Nederland enigszins op de hoogte. Mij voordeel is de verbinding met de archieven in Duitsland. Als ik begon waren er nog enkele overlevenden van de vrouwen van het Agfa-Kommando. Ik heb het contact met Riekie Heiligers en Kek IJzerdraat zeer gewaardeerd maar er zijn weinig informaties uit voortgekomen. Ik kon het naboren niet over mijn hart krijgen.

Wat heb ik er van geleerd? Hannah Arendt zag “de banaliteit van het kwaad”. Is er ook een betrekkelijkheid van het goede? Heldendom schijnt aan toeval onderhevig en solidariteit stoot aan grenzen. Het kwade is wel eens minder kwaad en het goede minder goed.



[1] Het motto van de „Stichting Vrouwen Comité Dachau“

[2] Dolle dinsdag: er ging een sterk gerucht dat de geallieerde troepen voor de deur stonden, waarop de Duitse troepen en collaborateurs in Nederland in paniek raakten. In werkelijkheid zouden de geallieerden kamp Vught pas in december 1944 bereiken.

[3] Ongepubliceerde memoires Kiky Gerritsen-Heinsius, in het bezit van P. Gerritsen.

[4] Bericht over Eltien en Neeltje Krijthe, www.wageningen1940-1945.nl.

[5] ‘Zwangsarbeit und Weibliche Überlebensstrategien’, Hans Ellger, pagina 54.

[6] Ongepubliceerde memoires Kiky Gerritsen-Heinsius, in het bezit van P. Gerritsen.

[7] Het hoofdkamp Dachau hebben de meeste vrouwen pas na de oorlog gezien.

[8] Transportlijst Ravensbrück-Dachau, Gedenkstätte Dachau.

[9] Kon ik nog niet controleren, Mary Vaders overdrijft wel eens. Van zes vrouwen is bekend dat ze in de strafgevangenis Haaren waren.

[10] Commentaar op het rapport van Dr.Eiber.

[11] “Het AGFA-Kommando – Een poging tot reconstructie” van Kiky Gerritsen-Heinsius met schrijven van 19 september aan het RIOD. Dit bericht is ontstaan uit protest tegen de schildering van ‘de vrouwen’ in “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” van L. de Jong op de grondlage van “Gefangene der Angst”.

[12] Memoires Mientje Proost

[13] In totaal verbleven ongeveer 900 Nederlandse vrouwen in Ravensbrück. In de expositie over Nederlandse vrouwen in de Gedenkstätte Ravensbrück is een namenlijst te zien waaruit blijkt dat minstens 201 van hen in Ravensbrück zijn omgekomen. Andere schattingen lopen op tot 300.

[14] Aktien Gesellschaft für Anilinfabrikation.

[15] 12.01.2005.

[16] Verslag van Tiny Boosman. Bron Nr.10, kopie in het bezit van Nationaal Monument Kamp Vught.

[17] Verslag E.B., ‘De hele stootploeg ging mee’ 13.7.1945, in het bezit van het NIOD en de brochure ‘Met het verleden bezig’ van Marianne van Raamsdonk.

[18] Commentaar op het rapport van Dr.Eiber

[19] Interview met een medewerker van het Imperial War Museum, bron Nr. 27.

[20] Kamer Overzicht der vrouwen.

[21] Uit ‘Überleben durch Arbeit‘ van Sabine Schalm, pagina 187-188.

[22] Boek van Gé Reinders, zoon van Grada Reinders van Hooren, één van de AGFA-vrouwen.

[23] Bericht van Mientje Proost

[24] Op de transportlijst noch als Jacoba Slagmaat

[25] Transportlijst Ravensbrück.

[26] Ook in andere publicaties wordt ze Tineke of Tineke van der Laan genoemd, en daardoor door lezers niet als Betty van der Harst-Trompetter herkend. Betty Trompetter had twee valse persoonsbewijzen, één op de naam Hillegonda van der Laan en één op Christina Cornelia van der Hoog

[27] K.Gerritsen-Heinsius in “Een poging tot reconstructie”

[28] Archiefstuk Nr. 957 NMKVught in de verzameling Nel Niemantsverdriet

[29] Toespraak van Leonie van Rooij-Overgoor op 8 juni 1996 bij de ingebruikname van het Corrie Besselingplantsoen in Pijnacker .

 

[30] Lezing in de Waalkerk in Amsterdam op 6 juni 1945.

[31] Brief aan R. van Ommen de Vries.

[32] SicherheitsDienst.

[33] Verslag Tiny B., kopie in het bezit van Nationaal Monument Kamp Vught.

[34] In werkelijkheid hadden ze het opblazen van bruggen door de Duitsers gehoord [dagboek L.Leuvenberg]

[35] Memoires van Mientje Proost

[36] “KZ-Außenlager in München“ van Dr.Eiber in Heft 12 van Dachauer Hefte. 

[37] J.Smits, bron Nr.27

[38] Memoires Kiky Gerritsen-Heinsius. De vrouwen die waren aangekomen moesten de eerste nacht op de vloer in de kantine slapen omdat degenen die zouden vertrekken de kamers nog niet hadden verlaten.

[39] Toespraak van Leonie van Rooij-Overgoor op 8 juni 1996 bij de ingebruikname van het Corrie Besselingplantsoen in Pijnacker

[40] “O God, moeten wij híer leven?” in „Namen statt Nummern“ door Barbara Gabeler en Imke Westrik

[41] Interview Imperial War Museum, bron nr. 27.

[42] De commandant in München had in Dachau een Duits sprekende dokter aangevraagd. Vanuit Dachau werd navraag gedaan in Auschwitz, waarop Ella Lingens vanuit Auschwitz naar München werd overgebracht.

[43] Joukje Grandia-Smits

[44] Een poging tot reconstructie, Bron Nr. 16.

[45] Vele Nederlandse schrijvers van berichten over het Agfa-Kommando uiten zich negatief over de Poolse vrouwen met uitzondering van Mientje Proost. Mientje Proost woonde in een blok met Poolse vrouwen.

[46] E-mail archief Gedenkstätte Dachau, 13.09.2010.

[47] Mevrouw Lagerwey is op de lijst van het NIOD c[13.387].31 en op het kamer overzicht van R.v.O.

[48] Toen nog onder de naam Winnie S.

[49] Der Ort des Terrors, Band 2.

[50] Nalatenschap Rennie van Ommen.

[51] Leonie van Rooij-Overgoor, Bron Nr.29

[52] Samenvatting op http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/Holocaust/dachautrial/d78.pdf

[53] Verklaring  van R. van Ommen de Vries aan het NIOD Doc. Nr. c[13.387]3153

[54] Hendrika Heijligers-Olman, overleden 17 april 2010.

[55] Verslag van Kiky Gerritsen-Heinsius.

[56] Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting.

[57] Oorlogsverhaal LATW van Rooij-Overgoor

[58] Hoeveel van de oorspronkelijk 556 vrouwen in Wolfratshausen aankwamen is onzeker. De lijst “Teruggekeerd” [7] bevat slechts 107 van de oorspronkelijk 193 namen van de Nederlandse vrouwen.

[59] Isar Loisach Bote, 1965 (Met hartelijk dank aan de Historischer Verein Wolfratshausen)

[60] Archiefstuk Nr. 916(3) NMKVught in de verzameling Nel Niemantsverdriet

[61] Brief van Myra Guise aan Kek IJzerdraat